Het Sublieme – Het einde van de schoonheid en een nieuw begin

Jager_coverHans den Hartog Jager is goed op weg om onze favoriete bron te worden voor het verstaan (en beoordelen) van hedendaagse kunst. Zijn uiterst leesbare en leerrijke boeken vormen een leidraad in de complexer wordende productie van een alsmaar diverser wordende groep hedendaagse kunstenaars.

In zijn laatste boek onderzoekt Jager waar we heden ten dage aan toe zijn met de notie van ‘schoonheid’ en ‘het sublieme’ in de hedendaagse kunst. Zoals steeds begint hij met een persoonlijke ervaring, ditmaal bij het aanschouwen, of eerder het beleven, van de installatie van de Deen Olafur Eliasson ‘The Wheather Project” in de Tate Modern in 2003. Zijn ervaring met dit kunstwerk heft al een tipje van de sluier op voor wat betreft de centrale vraag van zijn boek. Maar dat is niet erg, gezien zijn betoog misschien nog fascinerender is dan zijn conclusie.

Hartog begint met een korte geschiedenis van het filosofisch denken over ‘schoonheid’. Van Pythagoras (die in schoonheid een vorm van waarheid zag), via Plato (schoonheid als een ideaal), Kant (schoonheid is een persoonlijke beleving) en Hegel (kunst dat los staat van de vorm zelf).

Sprong voorwaarts naar de laatste kunststroming waar schoonheid nog een doel voor was: de ‘aesthetic movement’ (die ik eerder kende als de pre-Raphaelieten), die als het ware schoonheid uit de hemel (of uit het niets) op aarde trachtten neer te doen dalen, net bereikbaar voor de gewone mens.

Daarna kwam de moderne kunst. Malraux: “Moderne kunst is geboren op de dag dat het idee van kunst en dat van de schoonheid werden gescheiden”. Voilà. Niet dat schoonheid volledig werd verworpen door de verschillende moderne kunststromingen erna: denk maar aan de surrealisten, de reductionisten (Mondriaan), de abstract expressionisten (De Kooning, Rothko, Pollock). Maar schoonheid stond niet meer centraal, het was geen doel ‘op zich’ meer.

Daarna ging het snel bergaf –niet met de kunst op zich, maar met de kunst als methode om schoonheid te vervaardigen. Welkom in de ‘kunst als concept’. Sol Lewitt: het ‘maken’ van kunst is niet essentieel, wel het concept ervan, het idee dat erachter schuilt (niet voor niets verkocht Lewitt op een bepaald ogenblik niet zijn kunst zelf, wel leidraden om zijn kunst te maken). Koons, Sherman? Kunstenaars als pop-idolen. Hirst? Verwarring tussen kunst en realiteit. Is het kunst enkel en alleen omdat je kan bedenken dat het inhoudelijk goede kunst is?, vraagt Hartog zich af.

Niet dat hij neerbuigend doet over deze kunstenaars. Integendeel, hij past ze perfect in een kunsthistorisch perspectief: “Juist die mengeling van afkeer en bewondering maakt zijn werk zo effectief en lang houdbaar, want Koons’ oeuvre blijft voortdurend aanduwen tegen een van de belangrijkste dilemma’s van de hedendaagse kunst: in hoeverre is de kunst, in weerwil van haar zelfgeproclameerde vrijheid, zozeer onderhevig aan modes en normen, dat die vrijheid steeds minder betekenis krijgt?”

Je zou kunnen denken dat de drang naar vrijheid van de romantische stroming reeds lang is vervlogen, maar het tegendeel is volgens Jager waar. Hij besluit namelijk dat er drie vormen van ‘schoonheid’ bestaan in de kunst: de ‘klassieke’, maar die is zozeer gebanaliseerd in onze maatschappij dat ze irrelevant wordt in de kunst; de ‘onverschillige’ schoonheid, die is resoluut passé; en de ‘romantische’ schoonheid die blijkbaar nog steeds als dogma dienst doet in de kunstwereld.

Met romantische schoonheid hoeft u geen prentjes van engeltjes of verliefde koppeltjes te verzinnen, hier wordt bedoeld dat de eigen, onafhankelijke visie van de kunstenaar primeert, zijn eigen expressie.

Dit zie je bijvoorbeeld in de vorm van ‘land art’, waar kunstenaars de natuur zelf (zo dierbaar voor de romantische stroming omwille van het ‘sublieme’ ervan) als canvas gebruiken, zoals bijvoorbeeld Turell (‘Rodon Crater’) of de stapsporen van Richard Long.

De zoektocht naar het ‘sublieme’ van de huidige kunstenaars krijgt vorm in de drang naar het ontsnappen van alle bestaande waarden, de voortdurende zoektocht naar nieuwe concepten. Denk aan het ‘werk’ van Francis Alÿs (“Tornado”) waarin hij doorheen een tornado stapt, een Guido Van de Werve (“Everything will be allright’) die voor een ijsbreken uit loopt op de Noordpool.

Het sublieme bestaat nog wel steeds als (bewust of onbewust) streefdoel in de kunst. Maar om die te vinden heeft de kijker wel nieuwe referenties nodig…

Author: Frederic De Meyer

Share This Post On

Submit a Comment

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Pin It on Pinterest

Deel dit artikel op