Op 15 november was het honderd jaar geleden dat schilder en graficus Maurice Wyckaert (1923-1996) het levenslicht zag. Ter gelegenheid daarvan organiseerde het Roger Raveelmuseum de expo Informele streken, die nog te bekijken is tot 3 maart 2024. De tentoonstelling brengt werken bij elkaar uit de periode 1955 tot 1963 van de generatiegenoten en vrienden Wyckaert en Raveel (1921-2013). Het oeuvre van beide kunstenaars maakte in die jaren een belangrijke ontwikkeling door, waarvan de expo een overtuigend en beklijvend beeld geeft. Raveel liet tijdelijk zijn vertrouwde figuratieve manier van schilderen los ten gunste van geabstraheerde landschappen. Honkvast als hij was, haalde hij zijn inspiratie uit de landschappen in en rond zijn geboortedorp Machelen-aan-de-Leie. Zijn doeken en tekeningen uit die tijd leunen aan bij de zogenaamde ‘informele schilderkunst’, vandaar de titel van de expo.
Art informel
De informele schilderkunst was een schilderstijl die domineerde in de periode 1945-1960. De Franse essayist Michel Tapié ijkte begin jaren 1950 het begrip ‘art informel’, wat letterlijk ‘kunst zonder vorm’ betekent. Hij omschreef het als een stijl die uitsluitend de schilderende daad vooropstelt en waarbij pas tijdens dat proces, al dan niet spontaan, leesbare symbolen ontstaan. Tot de voornaamste vertegenwoordigers ervan in Europa behoorden onder meer Jean Dubuffet, Jean Fautrier, Antoni Tàpies, Pierre Soulages en Wols (pseudoniem van Wolfgang Schulze). Deze kunstenaars werkten in een richting die parallel liep aan de richting die in de Verenigde Staten door abstract-expressionisten als Jackson Pollock werd ingeslagen.
Zo honkvast als Raveel was, zo rusteloos was Wyckaert. Hij verhuisde talloze keren, reisde veel en hield er tijdens zijn kunstenaarsloopbaan behalve in eigen land ateliers op na in Italië, Engeland, Duitsland, Frankrijk en Israël. Op al die plekken haalde hij inspiratie uit de hem omringende landschappen en capteerde hij het licht. Daarbij slaagde hij er telkens opnieuw in om een bijna paradoxale eenheid in zijn werken tot stand te brengen, met als finaal gevolg: een zeldzaam samenhangend oeuvre dat vandaag nog geen spatje verouderd aandoet en nog steeds een feest is van kleur en licht voor het oog.

(installatie Raveelmuseum. Foto: Patrick Auwelaert)
Kleurrijke innnerlijke landschappen
Als ik denk aan Maurice Wyckaert, dan schieten mij meteen namen en begrippen te binnen als Taptoe, Albisola, Hugo Claus, Freddy De Vree en kleurrijke innerlijke landschappen. Ik verklaar mij nader. Galerie Taptoe was een avant-gardistisch artistiek centrum, tentoonstellingsruimte en literair café aan het Oud Korenhuisplein 24-25 in Brussel. Als reactie tegen het toenmalige monopolie van de officiële cultuurpaleizen werd het op 4 oktober 1955 opgericht door Philippe d’Arschot, Albert Niels, Gentil Haesaert, Walter Korun (pseudoniem van Piet De Groof), Serge Vandercam en Maurice Wyckaert. Gentil Haesaert, geruggensteund door zijn echtgenote en dichteres Clara Haesaert, nam de dagelijkse leiding waar. Enkele weken later, op 22 december, opende de eerste (groeps)tentoonstelling. Onder meer Pierre Alechinsky, Roel D’Haese, René Guiette en Maurice Wyckaert namen eraan deel. In maart 1956 stelde Wyckaert er solo tentoon en in juli van hetzelfde jaar nogmaals in groep, samen met onder anderen Asger Jorn, Karel Appel en Walasse Ting. In april 1957 eindigde het Taptoe-avontuur, mede als gevolg van interne meningsverschillen en financiële moeilijkheden.
Voor Wyckaert betekende het einde van Taptoe het begin van een nieuwe start. In 1958 richtte hij met de Deense Cobra-kunstenaar Asger Jorn (1914-1973) de Situationistische Internationale op. Via dat kanaal verspreidden beide kunstenaars hun revolutionaire, sociale en artistieke ideeën. Jorn verbleef op dat ogenblik in Albisola, een Italiaanse gemeente die al eeuwen bekendstaat om zijn keramiek- en porseleinproductie. Wyckaert maakte er zijn eerste beschilderde schotels in keramiek. Enkele voorbeelden daarvan zijn te zien in de expo in het Raveelmuseum. Ook Raveel deed Albisola aan, maar enkele jaren later, in 1960. Van hem vallen in de tentoonstelling eveneens enkele werken in terracotta te bewonderen.
In 1965 stelde Wyckaert tentoon bij galerie M.A.S. [Marie-Anne Saverijs] in Deinze. Hugo Claus schreef voor die gelegenheid het lange gedicht Het landschap (voor Maurice Wyckaert). Het werd opgenomen in de tentoonstellingscatalogus, die vier tekeningen van Wyckaert bevatte. De oplage bedroeg tweehonderd exemplaren, in 25 waarvan de tekeningen door de schilder werden bijgewerkt en gekleurd. Wyckaert en Claus woonden in de jaren zestig allebei in Nukerke, nabij Ronse. Hun vriendschap zou zich mettertijd bestendigen.
In de loop der jaren verschenen er meerdere monografieën over en catalogi van Wyckaert. Maar het was kunstcriticus en dichter Freddy De Vree die tot nog toe de lijvigste studie wijdde aan zijn werk. Zijn monografie Wyckaert verscheen in 1986 bij de uitgeverijen Lannoo en Mercatorfonds. Ze bevat een ruime keuze uit Wyckaerts werk, waaronder tal van semi-abstracte landschappen. Naar aanleiding van de bescheiden retrospectieve Inner Landscapes in het Brusselse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in 2018-2019 schreef ik op de opiniewebsite Doorbraak het volgende over Wyckaerts landschappen: ‘Wyckaerts landschappen zijn een combinatie van wat de schilder in de natuur waarnam en waarvan hij alleen het meest vluchtige overhield, zoals wolken, en verbeelde ofwel innerlijke landschappen. Beide visies komen op zijn doeken samen tot een aantrekkelijke synthese en zijn het logische resultaat van een zuiver picturaal onderzoek in het teken van de kleur en de werking van de gebruikte materie. Wyckaerts hevige kleuren drukken zowel de energie van de natuur uit als zijn eigen optimisme en vitaliteit. Dik en dun aangebrachte verfpartijen op hetzelfde doek creëren licht- en schaduweffecten die variëren al naargelang de plaats en het tijdstip van de dag.’

(installatie Raveelmuseum. Foto: Patrick Auwelaert)
Weg van Cobra
Dat zowel Wyckaert als Raveel ongeveer gelijktijdig een vrijere, zeg maar lyrisch-abstracte schilderstijl begonnen te hanteren, had als oorzaak dat beiden zich afzetten tegen het heersende monopolie van het Vlaamse expressionisme. Voor andere kunstenaars van hun generatie was het einde van de Tweede Wereldoorlog het sein om het voortaan over een andere, meer revolutionaire boeg te gooien. Sommigen sloten zich aan bij de Cobra-beweging, die toonaangevende figuren telde als Asger Jorn, Christian Dotremont en Karel Appel. Dat Wyckaert de aansluiting met Cobra miste, hoewel hij er qua leeftijd bij had kunnen horen, is hieraan te wijten dat hij in die tijd nog onder invloed stond van door hem bewonderde schilders als de Brabantse fauvist Jean Brusselmans, de West-Vlaamse expressionist Constant Permeke en de Franse postimpressionist Paul Cézanne. Wyckaert vertrouwde toen vooral expressionistische stillevens en stadsgezichten aan het doek toe, gevolgd door schilderijen die aan die van Paul Klee deden denken. Nog later begon hij zich te interesseren voor de luministische ideeën van William Turner en James Ensor [het luminisme legt, door een optische mengeling van kleuren, de nadruk op sterke lichteffecten en heeft veel overeenkomsten met het pointillisme] en voor de oosterse kalligrafie, vanwaar het maar een kleine stap was naar de lyrische abstractie.
Roger Raveel spendeerde de oorlogsjaren aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent. In 1947 richtte hij er samen met onder meer Jan Burssens, Camille D’Havé, Pierre Vlerick en Jan Saverys de kunstenaarsgroep La Relève op, die de steun genoot van galeriehouder André Vyncke en advocaat en kunstcriticus Karel Geirlandt. Een lang leven was de groep niet beschoren: na enkele groepstentoonstellingen werd het collectief al in 1948 ontbonden. Aansluiten bij Cobra was voor Raveel uitgesloten: hij kwam met een heel andere mentaliteit uit de oorlog en zag er geen heil in de werkelijkheid te ontvluchten en zich te laten inspireren door bijvoorbeeld de spontane expressie van kinderen. Raveel ontpopte zich in die tijd snel tot een kunstenaar die uiting wilde geven aan een nieuw wereldbeeld, een nieuwe visie waarin de waarneming centraal stond. De Machelse kunstenaar wilde kunst en leven bijeenbrengen. In de periode 1948-1954 onderzocht hij zo de relatie tussen mens, ding en ruimte in figuratieve schilderijen – veelal stillevens – waarop hij de verschijningsvorm van alle onderdelen in het beeld leek te analyseren en ontleden. Het leidde tot kunstwerken die mijlenver afstonden van wat de Cobra-schilders deden. Tot er zich in 1955 een omwenteling in Raveels oeuvre voltrok en hij, in een poging om zijn verloren contact met de natuur te herstellen, meer vanuit de buik begon te schilderen. Het abstracte resultaat van die ommekeer is te bewonderen in de expo Informele streken, waarin de werken van Raveel en Wyckaert een verbluffende homogeniteit vertonen. Het is op Raveels doeken uit die tijd trouwens dat voor het eerst zijn befaamde vierkanten hun opwachting maakten, als contrasterend element met de informele streken waarvan de schilder zich bediende.

(installatie Raveelmuseum. Foto: Patrick Auwelaert)
Weg van de abstractie
Onder invloed van nieuwe internationale tendensen als het nouveau réalisme in Frankrijk en de popart in de Angelsaksische wereld greep Raveel omstreeks 1963 deels terug naar de figuratieve elementen die hij gebruikte vóór 1955. Op de doeken die in die tijd ontstonden bevestigde hij, daartoe aangewakkerd door de ‘combine paintings’ van Robert Rauschenberg, voorwerpen, wat hij in de jaren 50 overigens ook al kortstondig had gedaan, in een poging om de grens tussen kunst en werkelijkheid te overbruggen. Zijn fameuze drieluik Neerhof met levende duif (1962-1963), waarop de kunstenaar onder meer een vogelkooi aanbracht, is daarvan een berucht voorbeeld – berucht omdat het werk destijds heel wat deining veroorzaakte. Voor Raveel was 1963 niet minder dan een scharnierjaar: zijn terugkeer naar de figuratie ging gepaard met de vrijere manier van schilderen die hij zich de voorbije acht jaren eigen had gemaakt. Stilaan kwam hij zo tot een Nieuwe Visie – de schilderstijl waarmee het ‘grote publiek’ hem vandaag nog steeds associeert en die hem geen windeieren zou leggen.
Nagenoeg gelijktijdig met dat van Raveel onderging ook Wyckaerts werk een opmerkelijke evolutie: vanaf 1961 verschenen er in zijn vaak donkere, pasteuze doeken – materieschilderkunst pur sang – steeds meer ‘gaten’. Op die manier kwam er als het ware meer zuurstof in terecht en konden ze vrijer ademen. Wyckaert ging ook steeds fellere kleuren gebruiken en op grotere formaten werken. De rest van zijn leven bleef hij verder experimenteren met kleuren, vormen, technieken en composities. Net als Raveel zocht hij daarbij naar manieren om zijn doeken uit hun kader te laten breken en ze te laten opgaan in hun omgeving. Wyckaert zag zichzelf overigens niet als een schilder van abstracte doeken. De organische vormen in zijn werk ontstonden veeleer vanuit een poging om los te komen van schilderkunstige doctrines. Zelf formuleerde hij het zo: ‘Abstract zou ik mijn werk niet noemen. Dat vind ik vervelend. Ik ben niet abstract. Ik heb daar zo een schilderij gemaakt met boterbloemen. Iedere boterbloem is een geel vlekje. Als ik een geel vlekje zet, dan zet ik effectief een geel vlekje. Nog een boterbloem! Op die manier is om het even welk schilderij abstract. Door middel van het schilderen probeer ik een bepaalde werkelijkheid te recreëren.’




(details, foto: Patrick Auwelaert)
De expo Informele streken van Roger Raveel en Maurice Wyckaert loopt nog tot 3 maart 2024 in het Roger Raveelmuseum, Gildestraat 2-8, 9870 Machelen-aan-de-Leie. Klik hier voor alle info!



- When We See Us: een eeuw pan-Afrikaanse figuratieve schilderkunst in Bozar - maart 18, 2025
- De camera als penseel: Karin Borghouts brengt KU Leuven meesterlijk in beeld - maart 7, 2025
- ‘Hold the Line’: lijnen troef bij Intra Muros Art Gallery - februari 21, 2025
december 3, 2023
Het is een mooie en interessante tentoonstelling. De kleuren spatten eruit.
Werner Demeyer