Leasing, verhuur of krediet voor kunstwerken? Een introductie voor de kunstverzamelaar, kunstenaar en galerie

Als je het over kunstleasing hebt, is het cruciaal zorgvuldig je woorden te wegen want het is best ingewikkeld. Vaak is het gebruik van die leasing terminologie op websites en in brochures eerder verhullend dan onthullend. Een klare kijk op leasing en verhuur van kunstwerken is nochtans van cruciaal belang zowel voor de rechten en plichten van de klant als van de leasinggever of verhuurder. 

Klassieke Leasing is iets anders dan verhuur.

Een klassieke (financiële) leasing is een financieringsoperatie tussen een leasingnemer (kunstverzamelaar), een leasinggever en de kunstenaar. De leasinggever koopt het kunstwerk en stelt het vervolgens ter beschikking van de leasingnemer in ruil voor een periodieke huurprijs. De leasingnemer geniet van een aankoopoptie op het einde van de rit om het kunstwerk aan een restwaarde aan te kopen.  De huurgelden en de aankoopoptie laten de leasinggever toe het geïnvesteerde kapitaal voor de aankoop te recupereren.  Leasing is dus geen gewone huur. De huur is de technische vorm waardoor de leasing concreet gestalte krijgt. In contrast met huur, moet de leasinggever niet het genot van het kunstwerk verschaffen. Hij moet het alleen ter beschikking stellen. Alle risico’s verbonden aan de economische eigendom in hoofde van de leasingnemer liggen bij diezelfde leasingnemer. De leasinggever neemt geen andere verplichtingen op zich dan de financiering. Er zijn twee soorten leasings: operationele leasing of financiële leasing. Beide kenmerken zich doordat het investeringsbedrag gerecupereerd wordt via de leasinggelden en een aankoopoptie. Het verschil zit in de hoogte van de aankoopoptie: tot 15% spreken we van een financiële lease. Bij restwaarden boven de 15%, spreken we over operationele lease. Bij financiële lease wordt het kunstwerk geboekt op de balans van de leasingnemer. Bij operationele lease, worden de huurgelden geboekt als kosten.

Dergelijke leasings moeten bovendien een bedrijfsmatig karakter hebben – de leasingnemer moet een ondernemer zijn en mag geen consument zijn. De leasinggever moet over een vergunning beschikken waardoor kunstorganisaties of galeries die aan kunstleasing willen doen eerder zeldzaam zijn. Kunstleasings worden wel aangeboden door verschillende internationale bancaire leasinggevers. De meeste leasinggevers koppelen de waarde van de leasing aan de omzet die de klant boekt. Hoe kleiner de omzet, hoe kleiner het leasebedrag dat men ter beschikking stelt.  Kortom, verzamelaars kunnen kunst aankopen via een leasingtransactie op voorwaarde dat de investering in het kunstvoorwerp een bedrijfsinvestering is en dat het kunstvoorwerp zich in lokalen zal bevinden waar de bedrijfsactiviteit wordt gevoerd (dit laatste is een voorwaarde om het kunstwerk fiscaal te kunnen afschrijven. De fiscus gaat uit vat het principe dat kunst niet afschrijfbaar of aftrekbaar is tenzij de kunstwerken functioneel zijn voor de leasingnemer-onderneming). Het valt echter te betwijfelen of banken appetijt hebben om mid-cap hedendaagse kunst die verkocht wordt door kleinere kunstgaleries te leasen. De bank zal geen restwaarde willen nemen voor kunst op de primaire markt; er (nog) niet echt een tweedehandsmarkt voor die kunst en als ze er is, is de waarde volatiel. Anders gezegd, anders dan bij leasing van bedrijfsgoederen zoals auto’s, is het mogelijk dat de waarde van het geleasete kunstwerk sterk fluctueert. De restwaarde komt mogelijks niet overeen met de marktwaarde op het einde van de leasing.

De klant zal bijvoorbeeld meestal wel de restwaarde willen betalen als de waarde stijgt en als hij dat niet doet dan zal de bank allicht wel haar restwaarde kunnen realiseren. Als de kunst echter geen ‘upside potentieel’ heeft, dan zal de bank niet willen leasen omdat het risico bestaat dat de leasingnemer de restwaarde niet wil betalen – de bank heeft dan een restwaarde risico.  Het zal dus van belang zijn om de bank te overtuigen van het ‘emerging artist’ karakter van de kunstenaar wiens kunst wordt geleaset. Stel dat het kunstwerk 1000 EUR kostte en op het einde van de rit slechts 500 EUR waard is en er een restwaarde is van 20 % dan heeft de klant allicht niet veel zin om nogmaals 200 (na afbetaling van 800 EUR) bij te betalen voor een kunstwerk dat maar 500 EUR waard is (tenzij de aankoop puur uit esthetische redenen was en hij het wil houden). Een andere reden waarom kunstleasing minder interessant kan zijn voor verzamelaars is dat de bank meestal niet zal aanvaarden dat de bedrijfsleider van de onderneming die leaset, de optie licht. Staat de bank dit wel toe dan is er sprake van een voordeel van alle aard in hoofde van de bedrijfsleider en werkt de bank in feite mee aan leasings voor consumenten waarvoor ze een aparte kredietvergunning nodig heeft. Er zijn wel spelers op de markt die voor dit probleem een creatieve oplossing hebben gevonden. Die leasinggevers bieden dan leasings aan zonder aankoopoptie (een soort van financiële renting zonder aankoopoptie). Op het einde van de leasing, neemt de leasinggever het kunstwerk opnieuw over en biedt het vervolgens aan de bedrijfsleider aan tegen de restwaarde. Die restwaarde kunnen oplopen tot 40 à 45 % indien de bedrijfsleider dit zou willen afhankelijk van de aard van het kunstwerk en de reputatie van de kunstenaar.

Leasing of verhuur?

Om leasing van een consumentenkredietovereenkomst (bijv. Kunst aan Zet) of een verhuur (Kunst in Huis of andere private kunstverhuur ondernemingen) te onderscheiden moet je kijken naar de financiële logica en de verdeling van de operationele risico’s. Bij een consumentenkrediet is er nog steeds sprake van een financiële logica. Via een verkoop op afbetaling of een huurkoop (het juridisch onderscheid is miniem), wordt het kunstwerk aangekocht in schijven door een kunstverzamelaar als consument. Door betaling van de laatste schijf, wordt de koper juridisch eigenaar. Er is een aankoopplicht (door betaling van de laatste schijf) en geen aankoopoptie zoals bij leasing. Huurkoop en verkoop op afbetaling zijn vergunningsplichtige consumentenkredieten als je die (zoals het woord suggereert) aanbiedt aan een verzamelaar die optreedt als consument.

Indien er wel aankoopoptie is maar geen verplichting en de verkoop vindt plaats tussen een kunstenaar/galerie en een verzamelaar in de hoedanigheid van consument, is er enkel sprake van een  consumentenkrediet op voorwaarde de huurgelden niet gekoppeld zijn aan een aankoopoptie die gelijk is aan de restwaarde (d.i. aankoopprijs  – huren). Wat wel kan is dat de huurder het goed verwerft tegen een conventioneel vooropgestelde prijs of een marktprijs waarbij de aankoopprijs niet van die aard is dat de huurder normaliter, bij het verstrijken van de overeengekomen termijn, tot aankoop zal overgaan. Kortom, als je huren bepaalt in functie van de gebruikswaarde (en niet verdiscontering van de aanschaffingsprijs) en je koppelt dit aan een aankoopoptie die niet gelijk is aan de restwaarde (aankoopprijs – huurgelden), dan spreekt men in de volksmond over ‘renting’. Het verschil tussen klassieke huur en ‘renting’ is dat bij ‘renting’ er vaak bepaald wordt dat de ‘rentor’ geen andere verplichting heeft dan de ter beschikkingstelling van het kunstwerk. Zo zit renting tussen huur en leasing. Kunstverhuur organisaties doen ook vaak een beroep op die rentingformules vaak zonder uitdrukkelijke aankoopopties in de algemene voorwaarden maar met stilzwijgende contractuele stimulansen om de aankoop van een kunstwerk te verzekeren.

Het algemene principe bij het opzetten van die systemen is dat als je verhuur koppelt aan de mogelijkheid om hetzelfde kunstwerk aan te schaffen en daaruit een verplichting tot aankopen volgt, je mogelijks in het vaarwater van de consumentenkredietwetgeving komt. Er zijn tal van schema’s bij private kunstleasingbedrijven die als een huur een % van de verkoopprijs zetten en dit dan koppelen aan een (niet-contractueel verankerde) aankoopoptie. De huur is echter zo hoog dat je als consument bijna niet anders kan dan finaal aan te kopen waardoor er wel sprake is van een verplichting tot aankopen. Als de aankoopoptie dan de restwaarde vertegenwoordigd, is er een probleem. Alhoewel er geen aankoopplicht is, zal de kunstverzamelaar toch gestimuleerd worden aan te kopen als de marktprijs hoger ligt. Die schema’s zijn een soort van financiële renting die gelijk staat aan een leasingtransactie maar dan voor consumenten. Die schema’s zijn eigenlijk niet wettelijk maar worden wel aangeboden op de markt door verschillende kunstgaleries. Het argument van de onwettelijkheid gaat des te meer op voor kunstenaar die’ emerging’ zijn en waarvan de marktwaarde enkel maar stijgt. Voor die kunstenaars is er de facto geen redelijke verantwoording waarom de verzamelaar het werk niet zou aankopen na al een deel van de aankoopprijs via huurgelden te hebben betaald. De FOD Economie doet geen uitspraak ex ante over die schema’s. Het is aan de kunstgaleries om naar eigen goeddunken te bepalen op elke wijze leasing en kredietschema’s kunnen georganiseerd worden in het licht van de wetgeving.

Indien er geen aankoopoptie is en geen verplichting tot aankopen, is er sprake van klassieke huur voorzover de huurgelden zijn berekend als genotverschaffing en niet als recuperatie van de aankoopprijs van het kunstwerk. Voor een kwalificatie als huur moet het huurgeld een compensatie zijn voor genot en niet opgevat zijn als een afschrijving van de waarde over een bepaalde periode. Het een of het ander zal van belang zijn om te weten of je als klant verplicht bent door te betalen als het kunstwerk bijvoorbeeld door overmacht verloren gaat. Stel je verliest het kunstwerk door diefstal. Bij leasing moet je dan in principe de huurgelden verder doorbetalen. Bij huur niet. De rechten en plichten liggen dus gevoelig anders bij leasing en bij verhuur.


Meer informatie over kunst en recht vind je op de website van Contour Law.


Author: Oliver Lenaerts

Share This Post On

Submit a Comment

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Pin It on Pinterest

Deel dit artikel op