Er is veel te doen om ChatGPT, het AI-gedreven systeem dat een gedegen antwoord weet te formuleren op nagenoeg elke kennisvraag. De ontwikkelaars geven zelf toe dat er nog heel wat werk aan de winkel is. Niettemin wordt het systeem al door heel wat mensen gebruikt. Maar kan het ook een diepgaand antwoord formuleren op filosofische vragen? We nemen de proef op de som, en stellen het antwoord van ChatGPT op een kunstfilosofische vraag voor aan een expert…
DE VRAAG:

ANTWOORD VAN CHATGPT:
De vraag of een kunstwerk werkelijk creatief is of slechts een kopie van de werkelijkheid, is een onderwerp van langdurig debat binnen de kunstfilosofie.
Volgens Plato was kunst een vorm van mimesis, een nabootsing van de werkelijkheid. Hij geloofde dat kunstenaars niet echt iets nieuws creëerden, maar in plaats daarvan simpelweg een kopie maakten van de dingen die ze om zich heen zagen. Plato beschouwde dit als een minderwaardige vorm van kennis, omdat het niet in staat was om de echte waarheid of essentie van de dingen te vatten.
Tegenwoordig wordt deze opvatting echter niet algemeen gedeeld. Veel kunstenaars en kunstcritici beschouwen kunst als een vorm van creativiteit en expressie, waarbij de kunstenaar iets nieuws en unieks creëert dat niet simpelweg een kopie is van de werkelijkheid. Hoewel kunstenaars vaak worden geïnspireerd door de wereld om hen heen, gaat het er bij het maken van kunst juist om dat zij een eigen interpretatie en expressie geven aan hun waarneming en emoties, wat resulteert in iets dat uniek en creatief is.
Dus hoewel sommige kunstwerken gebaseerd kunnen zijn op waarnemingen uit de werkelijkheid, wordt creativiteit wel degelijk beschouwd als een belangrijk onderdeel van kunst en worden kunstenaars gewaardeerd om hun unieke bijdrage aan de culturele en artistieke erfenis van de mensheid.
DE REPLIEK VAN WILLEM ELIAS:
Mocht ik dit als antwoord op een examenvraag te beoordelen krijgen, dan zou ik het volgende in het verslag optekenen.
De eerste zin is een cliché, daarmee kan je niet veel verkeerd zeggen. Indien niet zou het een weinig interessante examenvraag zijn.
Uit de tweede paragraaf blijkt dat de examenstof van de cursus Esthetica gestudeerd werd.
Er wordt echter geen blijk gegeven dat die ook goed begrepen is. Plato had voldoende waardering voor kunstenaars die in de moeilijke taak van de nabootsing slaagden. Kunst, als vorm van kennis, gebaseerd op het zintuiglijk waarnemen, achtte hij minderwaardig t.o.v. de filosofie, die de enige weg is om tot ware kennis te leiden via het denken. Om dit te staven mis ik hier de anekdote die Plato aanbrengt omtrent twee rivaliserende topschilders: Parrhasius en Zeuxis. Deze laatste schilderde druiven die zo natuurgetrouw overkwamen dat vogels erin pikten. Zeuxis poogde op zijn beurt een gordijn weg te schuiven om het werk van Parrhasius te zien. Dat bleek niet te openen, omdat het geschilderd was. Dus “simpelweg een kopie” is filosofisch niet interessant. Plato wantrouwde de kunst omdat het een afspiegeling betreft van de afspiegeling, die de werkelijkheid volgens hem is. Dus niet de Idee als essentie benaderde. Hij waardeerde de kunst als dusdanig, namelijk als het vermogen tot het kunnen en te weten hoe het moet (know how). De term hiervoor luidt bij de Grieken ‘technè’ en werd door Aristoteles goed toegelicht.
De derde paragraaf is te oppervlakkig. Zinnen die beginnen met “tegenwoordig wordt” zijn te algemeen, ook al is het juist wat er staat. Hier moet minstens aangegeven worden dat de nabootsing tot in de 19de eeuw de definitie van kunst was, verbonden aan de academie (niet voor niets de naam van de school van Plato) en dat vanaf midden van de 19de eeuw daar een reactie tegen kwam, die men de ‘moderne kunst’ heeft genoemd. Eerst kwam het realisme. Dit toonde dat de mimesis geen nabootsing was, maar een idealisme. Dan verscheen het impressionisme. Hier vertrok de nabootsing van wat ogen zien. Vervolgens reageerde het expressionisme. Dit gaf aanleiding tot een tweede definitie: kunst kan enkel de uitdrukking zijn van een gevoel, dat zichtbaar gemaakt kan worden door overdrijving en vervorming. Deze werkwijze had men bij niet-Europese culturen gezien. Kort nadien, als gevolg van de abstracte kunst, was er nood aan een derde definitie: het formalisme. Dit stond voor dat kunst enkel een interessante relatie moet maken tussen vormen en tussen kleuren. De conceptuele kunst, zoals door Marcel Duchamp aangebracht, vanuit de gedachte dat je de werkelijkheid niet moet nabootsen vermits ze bestaat (ready-made), bracht de kunstfilosofen ertoe een vierde definitie te formuleren: de institutionele, of dat iets kunst is wanneer het als zodanig functioneert in een kunstwereld. Het zegt iets over de traagheid van filosofen, dat ze dit maar gevonden hebben nadat de neo-dadaïst, Andy Warhol, zijn voorbeeld van ready-made getoond had: de Brillobox.
Allicht is er nu, zichtbaar in de laatste Documenta, zich een nieuwe definitie aan het ontwikkelen: deze van de kunst die precies tegen de instituten ingaat en een maximale participatie vergt. De Documenta is zelf echter een instituut dat deze laatste beweging zal vastpinnen. Belangrijk is dat er vanaf het modernisme geen sprake meer kan zijn van één definitie met canon. Dit is iets anders dan Plato verwerpen door te stellen dat het ‘tegenwoordig’ anders is. De definitie van Plato blijft geldig naast de andere.
Ook de vierde paragraaf blinkt uit door zijn simpliciteit. Twee woorden krijgen hier een in se meerwaarde, nl. “uniek” en “creativiteit”. Elke mens is uniek en de meeste kinderen zijn creatief, dat zijn loze woorden.
Tot slot, als men in een antwoord met Plato komt aandraven, is dat omdat ‘Plato’ in de vraag aan ChatGPT aanwezig was. Vandaar dat ‘tegenwoordig’ zo vaag blijft. Dit moet voor een goed antwoord toegelicht worden. Door bij “interpretatie” naar Nietzsche te verwijzen die Plato op zijn kop zette. Door een andere anti-essentialist, Nelson Goodman, aan te halen, die stelde dat kunst altijd ‘het maken van een wereld is’. Door de marxistische esthetica erbij te betrekken die op de ideologische dimensie van elke voorstelling wijst. Door zich op de freudiaanse theorie te steunen dat zowel kunstenaar als toeschouwer blinde vlekken hebben in het tonen en het waarnemen, enz.
Besluit
Besluit, ik zou deze student al bij al nog 10/20 geven, maar uiteraard niet de 18/20 die ik mezelf zou geven met bovenstaande correctie.
Dit artikel verscheen eerder in TheArtCouch magazine #12. Blijf op de hoogte van nieuwe inzichten en ontmoetingen en abonneer je alvast op de volgende edities!