Tien jaar geleden kwam het boekje Art as Therapy uit, geschreven door de Britse filosofen Alain de Botton en John Armstrong. Dat filosofen zich inlaten met kunst als onderwerp is lang niet nieuw -Plato deed het hen al voor-, maar dat ze zich verdiepen in een onderwerp als therapie -en dus psychologie- is eerder zeldzaam. Alle lof overigens, in onze hyperverzuilde kennissamenleving hebben we wat mij betreft absoluut nood aan mensen die bruggen slaan tussen verschillende disciplines.
Met enkele bestsellers op zijn naam is Alain de Bottom een alom bekend filosoof. Uit de paar werken die ik van hem las lijkt me dat zijn onderzoek eerder in de breedte dan in de diepte verloopt. Zijn betoog is vaak constructivistisch, om een moeilijk woord te gebruiken: zijn conclusies trekt hij uit een veelheid aan voorbeelden uit diverse hoeken, waartussen hij weliswaar vernieuwende, maar zelden volledig uitgewerkte of algemeen geldende verbanden weet te leggen. Niets mis mee, maar het verklaart waarom vele hedendaagse beroepsdenkers een kleine hekel hebben aan zijn schrijfsels.
Dit euvel, voor zover het aldus beschouwd kan worden, sluimert ook in dit onderzoek. Art as Therapy blinkt uit in de talrijke, veelzijdige denkpistes die het inslaat, maar waagt zich jammer genoeg zelden of nooit aan een verrijkende analyse in de diepte.
Veel van de richtingen die het inslaat zijn speculatief en vrijblijvend, maar daarom niet noodzakelijk ontdaan van alle zin of relevantie. Bij aanvang gaat het boek bijvoorbeeld in op ‘zeven functies van kunst’, een lijstje met op een of andere manier deugddoende effecten die kunst kunnen sorteren op de kijker. De lijst heeft niet de pretentie om exhaustief te zijn en veel van de effecten die de auteurs hierin beschrijven zijn in grote mate overlappend, maar het loont niettemin de moeite er even verder over te mijmeren, en enkele gedachten verder uit te diepen.

HERINNEREN
“We want to remember what really matters”, stellen de auteurs van meet af aan, “…and the people we call good artists are, in part, the ones who appear to have made the right choices about what to commemorate and what to leave out.”
De digitale agenda van de hedendaagse mens zit barstensvol verjaardagen allerhande. Hoe lang we als koppel samenzijn, de verjaardag van elk familielid, de ondertekening van de aankoopacte van ons woonhuis, elk belangrijk feit uit ons persoonlijk leven lijkt te moeten worden herdacht. Ze dienen als ijkpunten in ons leven.
Dit is onmiskenbaar belangrijk. Het ‘ego-zelf’ is voor filosofen net als voor psychotherapeuten niets anders dan een verhalenverteller die coherentie biedt aan de chaotische impulsen die ons van buitenaf toekomen. Het zelfbeeld lijkt zo in een continue stroom te zitten die ergens naartoe voert, en dus een doel heeft, ook al is deze onduidelijk, of tenminste voor interpretatie vatbaar. Dat we het resultaat zijn van een toevallige kwantumsprong is voor de meerderheid onder ons slechts moeilijk te verteren.
Daarvoor al die verjaardagen in onze agenda, de honderden foto’s die we van onze (zelf)belevingen nemen en delen, en, volgens sommigen, ook waarom en wat we dromen. Daar kan kunst volgens Alain de Bottom ons ook toe helpen: stil staan bij de dingen die belangrijk zijn, omdat die ons eigen verhaal mee vorm geven.
Als filosoof die voornamelijk op het praktisch nut van de filosofie hamert lijkt deze vaststelling voldoende voor de Botton. Hij had nochtans het concept van het zelfbeeld -en de rol van kunst hierin- veel verder kunnen uitspitten. Veel kunstenaars doorprikken namelijk dit zelfbeeld als coherent verhaal; meer dan anderen zijn zij in staat een kijk te bieden achter de schermen van dit door onszelf gecreëerde zelfbeeld. Het levert vaak onbegrijpelijke taferelen op, maar, wanneer je de logica verder trekt, of je je er juist van ontdoet, zouden deze veel dichter liggen bij een fundamentele beleving van de werkelijkheid.
Het klinkt misschien vreemd: maar het ‘ego-zelf’ in de zin van een persoonlijk consistente verhaallijn is een relatief recent gegeven. In oude tijden bestond het wel, maar paste het in een breder kader die bij middel van mythen en legenden werd overgeleverd. Het zelf werd van meet af aan opgenomen in een breder geheel dat weliswaar onlogisch in elkaar stak en vaak onrechtvaardig was, maar waarin dit zelf uiteindelijk een onmisbaar deeltje was van dit geheel. Het zelfbeeld als iets individueels is volgens de Duitse filosoof Peter Sloterdijk pas vorm beginnen krijgen bij Plato. In zijn boek Filosofische temperamenten verwoordt hij knap welk breekpunt Plato betekende in de verdere evolutie van het westerse denken -en het ontstaan van een ‘ego-zelf’ dat los staat van een rationeel opgebouwde buitenwereld die voor het ontluiken van ons bewustzijn zou bestaan: “De ‘herinnering’ aan een prenataal, a-priorisch of zuiver weten moet voortaan de mythologische en rapsodische geheugencultuur overbodig maken.” (vertaling: Mark Wildschut)
De vraag stelt zich dus: zijn we onderweg (sinds Plato, om precies te zijn) niet iets kwijtgeraakt dat veel belangrijker is dan ons individuele zelfbewustzijn? In navolging hiervan, en om als repliek te dienen op het punt van de Botton: is het niet volkomen vruchteloos om ons constant te herinneren aan de kleine momenten uit het voorbije leven, die er weliswaar toe dienen om ons een consistent verhaal over onszelf voor te houden, maar ten koste van iets veel essentiëler, namelijk het besef deel uit te maken van een groter, onbegrijpelijk maar essentieel geheel. De beleving van kunst opent hierin veel meer perspectieven dan wat de Botton laat uitschijnen.

HOOP
“We might be doomed not by a lack of skill, but by an absence of hope”, stelt de Botton. De wereld zit vol onvolmaaktheden en problemen, maar we zijn geneigd ons hier teveel op te focussen, en verliezen uit het oog welke (immateriële) rijkdom dit leven ons te bieden heeft, ook in moeilijke omstandigheden. Kunst kan hierin helpen. “It’s a loss if we condemn all art that is gracious and sweet as sentimental and in denial. In fact, such work can only affect us because we know what reality is usually like.” Een lieflijk schilderij van een vaas met bloemen, of een minzame schets van een bloeirijke natuur, zelfs al zijn ze knullig gemaakt, zou hierin helend zijn dat het ons helpt aandacht te schenken aan de mooie, probleemloze aspecten van onze menselijke beleving. Vooral, zo benadrukken de auteurs, voor mensen die de harde kant van het mensenbestaan te verduren krijgen.
Nu goed, er valt weinig aan te brengen op het feit dat we met zijn allen gebaat zouden zijn met een iets positievere ingesteldheid. De vraag stelt zich als vanzelf of kunst hier een bevoorrechte of uniek rol in te vervullen heeft. Een wandeling in de natuur, of een openhartig gesprek met een onbekende, zal wat mij betreft minstens evenveel positieve effecten sorteren op mijn mentale welzijn.
Eventjes tot het extreme getrokken: wie onder ons heeft het beeld voor ogen van Jean des Esseintes, het personage uit de roman A rebours van Jan-Karl Huysmans die enkel lijkt te leven voor het bevredigen van zijn visuele smaken, als toonbeeld van een vol en zinnig bestaan? Ik alleszins niet, hoezeer ik ook van cultuur en raffinement hou.
De Botton bedoelt het niet zo extreem, uiteraard. Hij meent enkel dat kunst van nut kan zijn om een beeld te scheppen van onze omgeving dat minder somber is dan wat we onszelf voorhouden, en waaruit we hoop zouden kunnen puren. Niettemin, hij gaat voorbij aan een meer fundamentele relatie tussen kunst en hoop, kernachtig samengebald in de woorden van de Duitse kunstenaar Gerhard Richter: “Art is the highest form of hope.”
Kunst biedt geen hoop. Kunst is hoop.
Deze gedachte brengt de relatie alleszins op een ander, -durf ik het te zeggen?- hoger niveau. Het biedt het perspectief op andere versie van de mens die het bestiale overstijgt, die primitieve drijfveren ombuigt naar een diepere vorm van bewustzijn, die, kortom, zichzelf overstijgt, zich losrukt uit het mens-zijn om het “niet-zijnde in zichzelf excarneren”, zoals Mathieu V. Staelens het mij onlangs uitlegde. Zolang de mens kunst blijft maken die ons uitnodigt om buiten de limieten van ons vernauwende bewustzijn te denken en te voelen, is er hoop om zich te verlossen van de ketenen van ons menselijke bestaan. Het is deze fundamentele vrijheid waar kunst -als begrip en als praktijk- ons toe uitnodigt.

VERDRIET
“We can see a great deal of artistic achievement as ‘sublimated’ sorrow on the part of the artist, and in turn, in its reception, on the part of the audience.”
Hoe ga je om met verdriet, met trauma zelfs. Daar bestaan voldoende theorieën over. Mogelijks kan je je wenden tot de inzichten van de Oude Grieken, de Stoïceinen of de epicuristen, op weg naar verzachting van jouw lijden. Je kan je wenden tot religie als vorm van logotherapie, of tot gurus en mental coaches. Je kan je uiteraard ook op meer wetenschappelijke gronden laten begeleiden. De psychotherapie van Freud kent intussen talrijke vertakkingen waarvan velen meer en meer uitgroeien tot een wetenschappelijke discipline. Velen zullen helpen zoniet om het lijden op te lossen, dan toch om ermee om te gaan en te verwerken.
Naast al deze mogelijkheden stelt de Botton dus kunst als alternatief. Het beeld van de getourmenteerde kunstenaar die zijn duistere kwellingen op het doek projecteert en hiermee voor zichzelf een stukje catharsis bekomt, kan volgens de filosoof dezelfde uitwerking hebben op de kijker van het kunstwerk dat eruit ontstaat.
De Botton gebruikt het beeld van ‘sublimatie’: de directe fase-overgang van vaste stof naar gas. Een vreemd beeld, zo op het eerste gezicht: is de artistieke praktijk er niet eerst en vooral op gericht om psychische, immateriële processen in materie om te zetten, te vertalen naar de taal van verf, stof of albast? Desublimatie dus? Niet als je het effect op de kijker nagaat. De catharsis die de kunstenaar in zijn werk bereikt, zou bij de kijker juist het omgekeerde effect moeten teweegbrengen: van materie naar psychisch proces.
Dat kan. Zeker. Het zou verklaren waarom sommige mensen in huilen uitbarsten wanneer ze voor een welbepaald werk staan. Al oogt het proces waarmee dit volgens de Botton gebeurt wat te kort door de bocht wat mij betreft. Het effect wordt bekomen door gewoonweg naar iets te kijken, maar welk verband er precies is tussen het zien en de loutering, hoe de mechanismes hierachter precies verlopen, daar gaat hij jammer genoeg niet dieper op in. Als praktische filosoof volstaat het voor hem vast te stellen dat het zo’n effect kan veroorzaken.
Jammer. Want door de mechanismes achter het proces te analyseren kan je mensen wellicht ook op een andere manier leren te helpen. Een mogelijke -en wat mij betreft veel boeiender- verklaring is de mogelijkheid van synchroniciteit tussen een kunstwerk en de kijker, een onderwerp waar ik in een vorig stuk dieper op in ging. Maar er zijn nog talrijke andere manieren waarop kunst als mogelijkheid om met psychische kwellingen om te gaan van nut kan zijn. Het is tekenend voor de analyse van de auteurs dat nergens de namen van Freud, Jong of Otto Rank verschijnen, die vanuit psychologisch perspectief toch een en ander te vertellen hadden over kunst. Voor een boek met als onderwerp ‘kunst als therapie’ is het op zijn minst een vreemd aanvoelende lacune, zelfs voor zelfverklaarde praktische filosofen.

EVENWICHT
Het boek is daarom niet ontdaan van Jungiaanse gedachten, zo blijkt. Zo stellen de auteurs bijvoorbeeld: “Art can put us in touch with concentrated doses of our missing dispositions, and thereby restore a measure of equilibrium to our listing inner selves.” Het omarmen van het volledige ‘zelf’, inclusief de schaduwkanten en de onbewuste processen, Jung had hier een term voor: individuatie.
Zou kunst kunnen helpen in dit proces?
Als fan van de visie van Carl Gustav Jung moet ik niettemin toegeven dat ik me soms de bedenking maak welk het concrete nut ervan is. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de fabrieksarbeiders die de laatste jaren het deel van hun loon dat aan energiefacturen wordt besteed tot dramatische proporties hebben zien zwellen, of aan de talrijke leraren die op moeilijke scholen hun mentale evenwicht op het spel zetten om een zootje ongeregeld trachten enige kennis en fatsoen in te lepelen, of nog aan de verlaten huisvrouw die twee jobs moet zien te combineren om aan de basisbehoeften van haar drie kinderen te voorzien. Zouden zij boodschap hebben aan het vervolledigen van het ‘zelf’, of aan de invloed van numineuze processen op de constructie van ons zelfbeeld? De vraag stellen is ze beantwoorden…
Neem ze mee naar, losweg, het S.M.A.K. om aan te tonen hoe kunst hen kan helpen in het hervinden van een fundamenteel mentaal evenwicht of de constructie van het ‘zelf’, ik vrees dat ze na het bezoek nog steeds niet anders zullen aankijken tegen de heel concrete zorgen die hun leven inpalmen.
Natuurlijk is het werken aan een gevoel van zelfproportie, een flinke dosis relativering en een doelgerichte levenshygiëne voor iedereen van nut, ook diegenen onder ons die in de diepste miserie vertoeven. De vraag is hoe je dit het beste bekomt. Vermoedelijk bieden gedragspsychologen en coaches allerhande in de meerderheid van de gevallen een meer concrete hulp in vergelijking met de geestelijke constructies van Jung, hoe mooi een aanlokkelijk deze ook mogen ogen. Maslow’s behoeftenpiramide indachtig zijn er heel wat fundamentele noden die eerst moeten behandeld worden voordat de mens zich kan inlaten met zaken als esthetische gevoeligheden of transcendente ervaringen.
Heeft kunst op dit vlak dan niets te betekenen? Toch wel, maar op andere manieren, zoals de volgende onderwerpen in het boek aangeven. Gezien deze onderling sterk overlappend zijn haal ik elk slechts kort aan.
We call art beautiful when it supplies the virtues we are missing

ZELFBEGRIP
Het ontdekken van stukjes van onszelf die we om een of andere reden voor onszelf verborgen houden, is op zich een helende bezigheid. Het gaat hier niet om het bekomen van een volledig beeld, of het ontwikkelen van een transcendentale mensvisie, zoals in het vorige stuk bedoeld werd, maar om het naar-zichzelf kijken vanuit een ander perspectief.
Wanneer het leven barst van aanhoudende concrete problemen is het een lastige oefening om deze vanuit een ander standpunt te bekijken. In de mentale gevangenis waar we door dagelijkse beslommeringen opgesloten zitten tollen dezelfde zorgen. Uit deze waanzinnig makende cirkel treden vergt vaak externe hulp, die er op gericht zal zijn een ander perspectief te hanteren op deze zorgen. Zo’n kleine ingrepen kunnen op termijn een heel concrete uitwerking hebben. Het ontdekken en belichten van andere stukjes zelf -daarom niet noodwendig de meest duistere of verborgen- vanuit een ander, neutraal perspectief draagt bij tot een positiever zelfbeeld.
Kan kunst dit ook? Ongetwijfeld. Net als een externe raadsman kan een kunstwerk een spiegel voorhouden waarin je zelf in meer dimensies verschijnt dan deze die je je vanuit jezelf voorhoudt. Het is een beeld met meer schakeringen, meer genuanceerd en evenwichtig; rijker in geestelijke zin. In beide gevallen is het echter een innerlijk proces, in gang getrokken door een externe stimulans. Het klinkt misschien vreemd, maar hierin zijn beide mogelijkheden -externe begeleiding of het bekijken van kunst- evenwaardig, ook al bewandelen ze verschillende paden.
De openheid die je nodig hebt om aan de hand van een kunstwerk tot een rijker, completer zelfbegrip te komen, heeft volgens de Botton niet te maken met de ontvankelijkheid voor wat er afgebeeld staat, of de kennis over wat in het werk vervat ligt. Het is niet zozeer het herkennen van wat er staat afgebeeld dat helpt, wel het herkennen van het mentale proces dat de kunstenaar heeft doorstaan om het naar zijn werk te vertalen. Het kunstwerk kan hierin als voorbeeld dienen voor de weg die je zelf kan afleggen.

GROEI
De Botton pleit in het boek voor een openheid naar een ongekende wereld. Dit bedoelt hij binnen de beperkingen van de wereld zoals we die kennen. Een openheid naar -of meer nog: een omarming van- aspecten die we niet kennen kan ongetwijfeld een verrijking van de ziel teweegbrengen. In het kader van het vorige stukje kan dit heel concrete vormen aannemen: het belichten van andere aspecten van het zelf helpt om buiten de kaders van de dagelijkse problemen naar het leven te kijken, en deze dus te relativeren. Hiermee tracht de Botton de therapeutische effecten van deze openheid, en de groei van het ‘zelf’ die het bewerkstelligt, uit de doeken te doen.
Er is echter nog een bredere, of als ik mag: diepere manier waarop dit kan, en die de auteurs vreemd genoeg is ontgaan.
Hoe de buitenwereld zich aan ons openbaart is uiteindelijk het resultaat van een innerlijk proces. De basisidee van ‘categorieën’ van Immanuel Kant blijft in grote mate overeind, ook in het licht van de ontdekkingen uit de neurologische wetenschappen: we bezitten blijkbaar over een vooraf bepaalde (a priori) raamwerk met dewelke we de wereld trachten te begrijpen. Het is niet noodzakelijk de buitenwereld die zich afspeelt volgens regels die haar eigen zijn, maar de mentale processen met dewelke we deze buitenwereld interpreteren.
Op onze innerlijke ontdekkingstocht hebben we dan weer een aantal richtingaanwijzers die ons vanuit onze worden aangeboden -sommigen daarvan zijn danig ingebed dat zo ook a priorinormen vormen, anderen krijgen dan weer doorheen onze eigen ervaringen vorm.
Beide processen zijn echter beperkend. Ze helpen wel: zonder hen zouden we in een vormeloze, normloze brei vertoeven, maar ze bieden noch een juist, noch een volledig beeld van de omgeving waar ons (zelf)bewustzijn in opereert. Intuïtief voelt elk van ons dat dit niet alles is, dat er iets transcendents afspeelt dat ons ontglipt.
Zou het ons vooruithelpen om buiten deze kaders van onze menselijke limieten te denken? Ergens wel, wanneer je bedenkt dat de limieten waarvan hier sprake uiteindelijk geen menselijke eigenschap is. Zoals de cultuurfilosoof Julian Baggini onder meer aantoont in zijn werk How the world thinks, is het paradigma waarin we ons wereldbeeld vast is komen te zitten een Westerse uitvinding. Plato’s rationele wereldvisie, die een hoogtepunt bereikte met de dualistische visie van Descartes (de immateriële geest in een stoffelijk lichaam) heeft weliswaar geleid tot de technologische vooruitgang en een algemeen gestegen materiële welvaart, maar heeft tevens geleid tot een vervreemding van onze eigen plaats binnen onze omgeving.
De artistieke praktijk lijkt me bij uitstek een mogelijkheid om aan dit paradigma te ontsnappen –zij het niet de enige!-, zowel voor de maker als voor de kijker.

WAARDERING
Het laatste punt in het niet-exhaustieve lijstje van de Botton is misschien de meest voordehandliggende, maar daardoor ook de meest overtuigende. “We suffer because we lose sight of the value of what is before us and yearn, often unfairly, for the imagined attraction elsewhere.” We hebben, opgejaagd als we zijn door de schijn van objectief voortglijdende tijd, geen oog meer voor het banale, voor de kleine dingen om ons heen, die nochtans zo belangrijk kunnen zijn.
In haar boek Kairos ontplooit de Nederlandse filosofe Joke Hermsen een alternatief voor deze onverbiddelijke tijd: “Kairos (staat voor) het subjectieve, dynamische en kwalitatieve moment, dat juist rekenschap geeft van de specifieke en immer veranderende omstandigheden en daarom ook tot verandering van inzicht kan leiden.” Het is een ander aanvoelen van de tijd: een die de mogelijkheid biedt om stil te staan bij de dingen, ook al glijdt intussen de neutrale tijd aan je voorbij. Een subjectieve tijd die niet tot berusting nodigt, maar tot actieve perceptie van de kleinste details in ons leven.
Laat dit nu net zijn wat kunstenaars effectief doen: de tijd als subjectief gegeven hanteren. Door urenlang elk onooglijk detail van een beeld te bestuderen, uit te vergroten of in een ander, nieuw perspectief te plaatsen bieden ze zowel de daad van aanschouwen als het aanschouwde zelf een herwonnen waardigheid. Kunst is, in deze zin, bij uitstek een vorm van mindfulness: een manier om zowel de buitenwereld als onze innerlijke huishouding minutieus te registreren. Al is het er een actieve vorm van: het resultaat wordt uiteindelijk veruitwendigd in het kunstwerk, als open uitnodiging voor de toeschouwer om deel uit te maken van hetzelfde proces. Het is een nederig, ingetogen proces dat leidt tot een voller bewustzijn van het unieke van dit bewustzijn, als iets om te koesteren, om het even de omstandigheden.
Om het laatste woord aan Alain de Botton te geven:
Art can do the opposite of glamourizing the unattainable; it can reawaken it to the genuine merit of life as we’re forced to lead it.

Art as Therapy
Alain de Botton, John Armstrong
PHAIDON
Engels Paperback
9780714872780
240 pagina’s