‘Rebel’: de bohemien in Dees De Bruyne

Vijfentwintig jaar geleden overleed de Gentse schilder, tekenaar en graficus Dees De Bruyne (1940-1998). Hij liet een oeuvre na van onder meer (zelf)portretten, naakten, interieurs, reisherinneringen en familietaferelen. Opvallend was zijn fascinatie voor de zelfkant van de samenleving, die leidde tot afbeeldingen van travestieten, boksers, pin-ups, prostituees, junkies, aidslijders en psychiatrische patiënten. In de exporuimte van de Gentse NV Zebrastraat zijn onder de titel Rebel nog tot 25 februari vijftig nooit eerder tentoongestelde werken te zien van De Bruyne, die bekendstond als een controversiële kunstenaar die er een turbulente levenshandel en -wandel op nahield. Curator van de tentoonstelling is Walter Ertvelt, die zich al tientallen jaren ontfermt over de nalatenschap van de kunstenaar en tijdens diens leven een van zijn beste vrienden en promotoren was.

Bohemien

Het minste wat je van Dees De Bruyne kon zeggen, was dat zijn rusteloze ziel hem voortdurend deed verkassen, van het ene land naar het andere. Om die reden alleen al verdween hij bij ons regelmatig uit de kunstactualiteit – de doodsteek voor een kunstenaar –, als hij weer eens maanden- of jarenlang in het buitenland vertoefde. Maar ook in eigen land hield hij het nooit ergens lang vol en verhuisde hij om de haverklap. Dat leven van een bohemien bracht vanzelfsprekend de nodige problemen met zich mee: De Bruyne had voortdurend geld tekort, kreeg deurwaarders achter zich aan, leefde van de hand in de tand en oefende de meest uiteenlopende beroepen uit om in zijn levensonderhoud te voorzien. In Italië leek hij zich nog het best thuis te voelen. Hij vertrok er in 1984 naartoe en verbleef er jarenlang achtereenvolgens in de gemeente Dervio, bij het Comomeer, en in het aanpalende stadje Bellano. De invloeden van zijn Italiaanse periode vinden we in de expo terug in werken als Casa de viti, L’ultima cena en Norbanus Sorex. Toch was Italië niet De Bruynes eindpunt, want hij woonde en werkte daarna ook nog in Los Angeles, Parijs en Malaga. Om uiteindelijk, in 1996, definitief naar België terug te keren, waar eind 1997 kanker bij hem werd vastgesteld. Hij overleed in zijn geboortestad Gent op 24 april 1998.

Dees De Bruyne, L’Ultima Cena

Gemengde techniek

Dees De Bruyne debuteerde als kunstenaar in een tijd waarin snel opeenvolgende stromingen als de popart, het nouveau réalisme, het conceptualisme, het minimalisme en het hyperrealisme de toon aangaven. Zijn werk stond daar volledig los van. Hij schilderde in de traditie van de figuratieve kunst, met invloeden van James Ensor, Constant Permeke, Francis Bacon en Egon Schiele, en week daar geen millimeter van af. Heersende trends lieten hem koud. Al vroeg volgde hij zijn eigen pad, dat nochtans niet altijd over rozen ging.

Aanvankelijk schilderde hij met olieverf, maar dat hield hij niet lang vol. In een interview met Leo De Haes voor Humo van 19 september 1985 zei hij daarover het volgende: ‘Ik ben het best vertrouwd met droge materialen: houtskool, pastel, sneldrogende verf als acryl, potlood… Ik heb op zich niets tegen olieverf, maar ik heb er mij nooit echt op toegelegd. Ik ben nog altijd bezig met het uitdiepen van mijn gemengde techniek en ik ben daarin nog niet aan het einde van mijn Latijn.’

Die gemengde techniek verwijst in zijn materialen naar de tekenkunst, maar bezit, door de belangrijke plaats die het coloriet in De Bruynes werk inneemt, de picturale kwaliteiten van een schilderij. Wie de expo in de Zebrastraat bezoekt, zal merken dat het gros van de werken uitgevoerd is in houtskool, pastel, krijt en acryl. In slechts enkele werken heeft de kunstenaar ook olie- en gouacheverf gebruikt. Die gemengde techniek is een constante in De Bruynes artistieke loopbaan en verleent zijn werk een grote eenheid, al zijn er doorheen de decennia wel stijlverschillen zichtbaar. Maar de signatuur blijft onmiskenbaar die van hem.

Dees De Bruyne, T.E.E. Odyssey | Malaga

De kindervrienden

In zijn vroege periode, te situeren omstreeks 1965-1970, tekent De Bruyne veel (zelf)portretten in houtskool en krijt, waarin we de invloed van Permeke ontwaren. Onder de figuren herkennen we zijn drie dochters, die respectievelijk geboren werden in 1963, 1964 en 1966. De jaren zestig zijn ook revolutiejaren, met Flower Power, mei ’68 en ‘de verbeelding aan de macht’ als enkele van de voornaamste aandachtstrekkers. De Bruyne voelt zich aangesproken door fenomenen als de Nederlandse Provobeweging en de seksuele vrijheid van die tijd. Getuige daarvan de vele expliciete erotische werken die hij eind jaren zestig en ook in de daaropvolgende decennia maakte, soms op het randje van het pornografische, zoals in het werk Onze nacht van 1 en 2 mei waarop we samen veel gev(og)eld pardon genoten hebben uit 1966, dat eveneens in Gent te zien is. Maar ook jeugdherinneringen, landelijke voorstellingen en gezinstaferelen ontspruiten aan zijn hand. Van 1967 tot 1975 woonde de kunstenaar met zijn gezin in Zomergem – een voor zijn doen lange periode – en dat resulteerde vaak in ontroerende, bijna romantische scènes met een lieflijk karakter.

De jaren zestig stonden niet alleen voor een ongekende vrijheid en experimenteerdrift, maar ook voor oorlog (Vietnam), rassendiscriminatie en toenemende ongelijkheid. Stuk voor stuk thema’s die Dees De Bruyne niet koud lieten en hun weg vonden in zijn werk. Daarin leren we de kunstenaar kennen als een luis in de pels van het establishment. Thema’s als maatschappijkritiek, hypocrisie, machtswellust en corruptie vonden in de jaren zeventig regelmatig hun weg naar zijn doeken, met als onbetwistbaar hoogtepunt het schokkende De kindervrienden uit 1972. Daarop is een feesttafel te zien met drie opgeofferde naakte kinderen. Rondom de tafel staan zes volwassenen, in wie we onder meer paus Paulus VI, de socialistische justitieminister Alfons Vranckx, president Nixon en Maria Wens herkennen. Die laatste was de afgevaardigd bestuurder van Vrij en Vrolijk, een kindertehuis in Brasschaat waar kindermisbruik en financiële malversaties werden vastgesteld. Het doek veroorzaakte toentertijd heel wat deining en bevestigde De Bruynes reputatie als rebel. Vandaag ontbreekt van dit schilderij vreemd genoeg elk spoor…

Lijnenspel

In De Bruynes werk heeft de mens altijd centraal gestaan. De kunstenaar maakte nooit een schilderij of tekening zonder figuren. Mensen aan de zelfkant van de samenleving kregen daarbij zijn volle aandacht. De aidsproblematiek, die begin jaren tachtig voor het eerst haar opwachting maakte, vertolkte hij treffend in een portret van Klaus Nomi – te zien in de expo –, een Duitse zanger die bekend werd om zijn mengeling van operamuziek, popmuziek en vaudeville, en die een van de eerste bekende mensen bleek te zijn met aids, waaraan hij in 1983 overleed.

Ook het lot van psychiatrische patiënten liet De Bruyne niet onberoerd. Van februari tot juni 1991 verbleef hij vrijwillig in de oude ziekenzaal op de bovenste verdieping van het Dr. Guislain Instituut in Gent en leefde er tussen de psychiatrische patiënten. De getormenteerde (zelf)portretten die hij daar maakte, zitten qua lijnenspel boordevol dynamiek en hebben afwisselend een grimmig en gelaten karakter. De tekenstijl is hoekig en straalt agressiviteit uit. Daaruit valt af te leiden dat De Bruyne mentaal niet ongeschonden uit het experiment is gekomen.

Licentiate in de kunstwetenschappen en archeologie Sophie Huysman, die haar thesis schreef over het oeuvre van Dees De Bruyne, stelt dat in de kunstenaar zijn werk geen echt onderscheid kan gemaakt worden tussen tekenen en schilderen: ‘Hij wordt vaak een “tekenende schilder” of “schilderende tekenaar” genoemd. Toch is het noodzakelijk het belang van de lijn te onderstrepen in zijn werken. De contourlijnen waarbinnen de vlakken worden opgevuld, blijven het dragende element van de compositie. De voorstelling wordt vaak enkel schetsmatig uitgewerkt, maar de dynamiek van de onvoltooide vluchtige lijn schept de illusie van voltooiing.’

Dat laatste aspect draagt bij tot de aantrekkingskracht van De Bruynes werk. Aan enkele lijnen heeft hij genoeg om een figuur uit te beelden die we, zelfs in onaffe staat, toch in zijn geheel waarnemen. Die illusie van voltooiing schuilt in De Bruynes suggestieve aanpak – een kwestie van vakmanschap.

Dees De Bruyne: Mijn gezin | Broekkant Baasrode

Pauzestand

De collectie van vijftig werken in de NV Zebrastraat toont de essentie van Dees De Bruynes expressionistische, figuratieve, narratieve schilderijen en tekeningen van 1965 tot 1995. Daarmee vormt ze een geslaagde dwarsdoorsnede van zijn oeuvre. Bijzonder is dat de expo is samengesteld uit werken die afkomstig zijn uit enkele privécollecties, waaronder die van Walter Ertvelt. De werken zijn grotendeels thematisch gerangschikt.

De Bruynes kleurenpalet is nu eens erg subtiel en geraffineerd, met complementaire kleuren, dan weer uitbundig, met contrasterende kleuren. Dat geldt natuurlijk niet voor zijn houtskooltekeningen, hoewel hij ook daarin verschillende gradaties van zwart weet aan te brengen. Opmerkelijk is zijn gebruik van wit krijt om bepaalde delen van zijn taferelen te accentueren.

Tekenend voor De Bruynes oeuvre is dat de overvloedige actie in zijn werken – in sommige lijkt bij manier van spreken wel een wereldoorlog aan de gang – bevroren lijkt. Wat dat betreft gaat de kunstenaar te werk als een fotograaf die momentopnames maakt van bewegende scènes. De Bruyne betrapt zijn personages op die manier als het ware op heterdaad. Onwillekeurig moesten we daarbij denken aan de roman The Fermata (1994) van de Amerikaanse schrijver Nicholson Baker. Daarin beschikt hoofdpersonage Arno Strine over de bijzondere gave mensen en gebeurtenissen in de ‘pauzestand’ te zetten.

Dees De Bruyne: Catch the Rats

Leesbaarheid

Een ander opvallend kenmerk van De Bruynes oeuvre is de leesbaarheid ervan. Daar heeft de kunstenaar altijd een punt van gemaakt. Als we naar zijn werken kijken, zien we in de meeste gevallen onmiddellijk wat ze voorstellen. Maar daar blijft het niet bij. Onder die schijnbaar oppervlakkige, verhalende bovenlaag gaat altijd een diepere achtergrond schuil. In het tijdschrift Ons Erfdeel schreef kunstkenner Paul Huys daar in 1989 het volgende over: ‘Maar daarnaast is er de innerlijke dimensie van deze zelfde figuratie. Dààrin doordringen is, meestal, een pijnlijke aangelegenheid. De mens, en wat des mensen is, is meestal niet fraai. Vandaar dat een aantal toeschouwers zich (…) van het typische De Bruyne-tafereel afwendt. Uit oprechte morele verontwaardiging? Of uit vrees voor zelfherkenning?’ Verder luidt het: ‘Er is, bijna altijd, een andere, overdrachtelijke betekenis. Enkele sleutelbegrippen hierbij zijn: eros/thanatos, paringsdrift/doodsdrift, tederheid/geweld, toenadering/agressie, vitale kracht/decadentie, verovering/nederlaag.’ Deze motieven komen vaak voort uit bizarre situaties, extreme toestanden en hevige emoties, waarvan De Bruynes oeuvre is doordrenkt.

Driedimensionale ruimte

Een laatste belangrijk aspect van De Bruynes oeuvre dat we willen benadrukken, is de dieptewerking of ruimtesuggestie. Die komt tot stand als de kunstenaar de compositie vrij complex opbouwt vanuit een ongewone gezichtshoek. In plaats van het klassieke meetkundig-geometrische perspectief toe te passen, creëert hij een driedimensionale ruimte waarin we zijn personages zien als door een vervormende groothoeklens. Het effect dat aldus ontstaat draagt bij tot de toch al uit de duizend herkenbare signatuur van De Bruyne.

Wie wil kennismaken met een bescheiden dwarsdoorsnede van Dees De Bruynes werk, mag een bezoek aan de postume expo Rebel beslist niet links laten liggen. Het eigenzinnige oeuvre van de getormenteerde kunstenaar biedt te veel moois om het ongezien voorbij te laten gaan.

Dees De Bruyne: Zonder titel (zelfportret) | Lijntje, Neleke, Elfje | A.I.D.S.


De tentoonstelling ‘Rebel – Dees De Bruyne’ loopt nog tt 25 februari in Zebrastraat, Gent. Klik hier voor alle informatie.


Share This Post On

Submit a Comment

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Pin It on Pinterest

Deel dit artikel op